Posts tonen met het label RMP nieuws gastblog. Alle posts tonen
Posts tonen met het label RMP nieuws gastblog. Alle posts tonen

maandag 29 maart 2010

Er was eens..

Er was eens een meisje. Ze was zestien jaar en had een wild leven in Berlijn. Ze ging uit in de beste club van de wereld, de Berghain. Daar legde ze lijntjes speed op het toilet terwijl ze nadacht over biseksualiteit. Ze schreef alles op en zette er ‘memoire’ boven. Het boek werd bejubeld door de critici, het was hét debuut van de eeuw. En toen viel ze door de mand. Haar verslag bevatte hele passages uit een boek van een Duitse ex-blogger. Híj was daar geweest, in die club. Híj had die vaselinetitten beetgepakt. Híj had heupwiegend de techno-plasticität van de dreunende muziek ervaren. En zo kwam het, dat het sprookje van het meisje in duigen viel. De lezers waren boos en wilden hun geld terug.

“Wat is de moraal van dit verhaal?” Robert Simon staat voor de klas. Hij kijkt ons verwachtingsvol aan. Het blijft pijnlijk stil. Na vijf minuten pakt hij een stoel en schuift er op, hij leunt voorover op de rug van de stoel en houdt zijn armen gekruist. Niemand reageert. Hij geeft de hoop op en onthult dat de lezers van het boek willen dat het meisje écht van alles en nog wat heeft gesnoven. Dat ze inderdaad het arrogante, mishandelende klotekind is dat ze beweert te zijn. Dat beloofde ze door op de kaft ‘memoire’ te zetten. Zelf zegt het meisje, dat inmiddels achttien is en nog steeds niet bij de Berghein naar binnen mag, dat zoiets als originaliteit niet bestaat. Alleen echtheid.

Dat heeft ze ook knap gegoogled. Goed beschouwd zouden er inderdaad maar 36 verhalen bestaan. De rest is variatie. Alles is al eens geschreven of verfilmd. Gisteren zag ik de nieuwe Scorcese film Shutter Island. Wat een meeslepend plot. En die twist aan het einde! Vanmorgen las ik dat die twist ook in The Shining zit. En Sorcese leende van nog zes films uit andere genres. Komt een Vrouw bij de Dokter is Turks Fruit in een nieuw jasje. Alleen maar Nette Mensen is De Buitenvrouw, alleen nu met msn en Kentucky Fried Chicken. Waar zeuren we dan over? Is het kopiëren uit elkaars verhalen niet onderdeel van de hedendaagse digitale cultuur? En als de uitwerking van het verhaal an sich eigenlijk heel goed is, mag het gegeven dat auteursrechten geschonden zijn dan afdoen aan de kwaliteit van een verhaal?

De lezers liggen niet wakker van de geschonden auteursrechten van de ex-blogger. Ze voelen zich belazerd omdat ze een contract met de schrijfster hadden. Als je een ‘gezond tussendoortje’ bij de Tuinen koopt verwacht je niet dat het vol met suiker zit. Een verhaal dat begint met ‘Er was eens’ moet niet in bloedvergieten eindigen. Op de jaarlijkse braderie verwacht je dat er zelfgemaakte hamburgers verkocht worden in plaats van tofu-spiesjes en een memoire moet gebaseerd zijn op echte ervaringen van de schrijfster. Zelfs de schrijver of de regisseur die zich opzettelijk aan genres ontrekt, schept verwachtingen. Een Quinten Tarantino film moet hermetische dialogen bevatten en tussen verschillende genres bewegen. Anders kruipen boze critici in hun pen en wil de kijker zijn geld weer terug.

maandag 8 maart 2010

"Ik ruik het bier"

“Een jongen, blakend van gezondheid met een rode gloed over zijn wangen, staart uit het raam.Hij tikt ongeduldig met zijn vingers op tafel. Tobt hij ergens over? Hij oogt niet als een jongen die ’s nachts in bed nog ligt te woelen. Hij zit niet recht voor zich uit, maar leunt achterover terwijl hij zijn benen gekruist langs een tafelpoot laat rusten. Zorgeloos kijkt hij zijn toekomst tegemoet. Ik maak mij ook geen zorgen over hem. Deze jongen komt er wel. Ik denk dat hij gisteren tot laat heeft zitten borrelen op de sociëteit. Nu zit hij hier en kijkt fier over zijn neus de diepte in. Op zoek naar die ene openingszin die zijn verhaal tot een succes maakt. De pen ligt al voor hem klaar.”

Drieëntwintig studenten zitten ongemakkelijk tegenover elkaar en nemen om de beurt een lichaamsstand aan. Het is een vreemde gewaarwording. Ik hoor alleen de suizende auto’s op straat en de zeurende ventilatie die van boven in mijn nek ademt. Mijn model neemt een pose aan en probeert krampachtig zijn gezicht in de plooi te houden. Hij kijkt als een kind dat verstoppertje speelt en met ingehouden adem achter een gordijn verscholen zit. Alleen duurt dit geen honderd tellen maar tien minuten.

Hoe kan ik dit stilstaand beeld in godsnaam tot leven brengen in taal? Mijn zintuigen laten me in de steek. Ik hoor, proef, voel en ruik niets. Waarom hoor je mensen toch altijd zeggen dat ze wel een boek kunnen schrijven over wat ze nu toch weer gezien hebben. Waarom geen tekening of schilderij maken? Je ziet immers iets voor je neus gebeuren, en toch is de neiging om het in letters te vertalen overheersend.

Ik isoleer mij van de achtergrondruis en zoom in op mijn model. Wie is hij, waar was hij vannacht? Ik geef mijn zintuigen de kost en ineens proef ik schuim, citroen en witbier. Een smetteloos wit hemd weerkaatst de felle blauwe lichten die de dansvloer verlichten. Eveline -vaste scharrel- zegt met een schorre stem tegen mijn model dat hij naar sigaretten ruikt. Dan pakt ze zijn hand en vraagt of ze bij hem mag blijven vannacht. Ik zie hem denken; ‘dat verhaal komt morgen wel’, en ze verdwijnen in het donker. Ik laat mij omringen door de couleur locale in het portret en schrijf het tot leven.

Koffers vol vergetelheid

Ik zoek naar ‘De gedachte van de week’ in het Parool. Bij een artikel over gevonden voorwerpen op Schiphol stop ik met bladeren. Vijf keer per jaar worden deze gevonden voorwerpen geveild. Karren vol doodgebloede koffers gaan over in de hand van handelaren of door nieuwsgierigheid geprikkelde kopers. Tussen de natte handdoeken die de kofferruimtes vullen met een indringende geur van zeewater en vuile was is het altijd zoeken naar een juweeltje. Een urn met as, rolstoelen, een bril met glazen zo dik als jampotten en zelfs een koffer vol met geld is ontsnapt aan oplettendheid.

Toen ik een paar jaar geleden na een maand vakantie in Indonesië landde in Düsseldorf, kwam mijn bagage niet aan. Daar stond ik dan, na een uur verwachtingsvol naar de lopende band gekeken te hebben. De schilderijen die een oom, een beroemd kunstenaar, aan mijn tante en oom gaf ter ere van hun huwelijk en die zij vervolgens aan mij cadeau deden, de zilveren wajangpop die ik kocht in het dorpje waar vechthanen gehouden werden en een rokerige kroepoekfabriek het ritme van de dag bepaalde, de tekeningen van mijn nichtjes. Terwijl ik de tranen van mijn vermissingformulier veegde besefte ik hoe beladen bagage is.

Ik probeer de eigenaar van de bril voor mij te zien. De man met glazen in zijn montuur zo dik als jampotten komt aan op Schiphol. Op het toilet neemt hij zijn bril heel even af voor een koude plens water in zijn gezicht. Hij dept zijn rimpelige gelaat droog en loopt weg. Maar zijn bril, die moet nog op de wasbak liggen. Hij spitst zijn oren en hoort het druppelen van een kraan. Op de tast zoekt hij tevergeefs naar de bril. Hij gaat af op het geluid van de schetterende mensenmassa. De hal met mensen oogt als een foto, geschoten met lange sluitertijd. Net als hij een voorbijganger om hulp wil vragen bedenkt hij dat hij niet meer weet waar de bril ligt. Zijn gezicht loopt rood aan van woede en een unheimisch gevoel overmant hem. De nare bijwerkingen van het ouder worden beginnen zich langzaam af te tekenen, en hij stelt zichzelf de onvermijdelijke vraag: word ik dement?

Misschien was de bril slechts een reserve-exemplaar. Niet in mijn fantasie, want daar krijgen bijzondere verhalen gestalte. En misschien ligt de gedachte van volgende week wel op de stapel oud papier. Snel red ik de krant van gisteren, voor hij in vergetelheid raakt.

Een ode aan Tijl

In zijn Pogingen tot Humor doet docent Tijl Rood uit de doeken hoe hij zijn vriendin in 116 seconden bezwangerde en dat hij de eikel na elk toiletbezoek even droog dept met wat wc-papier. In een van de werkopdrachten hekelt een student deze intieme uitspraken. Daar zit hij dan, in zijn vertrouwde felblauwe skinnyjeans, kortgekapte rossige haar en een sullig kopje espresso. Met het oog op de reële kans dat hij het in het vervolg uit zijn hoofd laat dit soort gevoeligheden tentoon te spreiden, besluit ook ik een brief aan Tijl te schrijven. Een ontboezeming van mijn eigen toiletescapades. Als een soort ode aan zijn openheid en het incasseren van de klappen van de valse student met een glimlach.

Woensdagnacht. Het is al na vieren. Door mijn aderen stromen wijn, bier en gore whisky. De stoffige, afgebladderde trappen kraken hard onder mijn pumps. Ik moet hoognodig mijn blaas legen. Mijn Duitse huisgenote, of ‘Das Luder’, heeft de tussendeur naar de badkamer en keuken weer eens van de binnenkant afgesloten. Omdat een slechte nachtrust van Das Luder een onmogelijke feeks maakt, besluit ik niet tegen de deur aan te trappen of haar hardop te vervloeken. Als ik nou gewoon probeer te slapen, kan ik het misschien wel inhouden. Maar in welke positie ik mij ook manoeuvreer, mijn blaas blijft kietelen. Hoe vaak ik mijn bekken ook intrek, geen blaasoefening is opgewassen tegen de zeurende drang om die straal ergens op te richten. Ik heb de keuze tussen een bloempot en een glas met een bodempje jus en drijvende schimmel. Die bloempot wordt vast een zooitje, dan moet die plant er weer uit, heb ik die aarde in mijn kamer rondslingeren. Ik hurk boven mijn bed, de onderkant van mijn nachtjapon tussen mijn tanden geklemd. De straal is ongecontroleerd en geel van de drank. Ik val in slaap aan de muurkant van mijn bed, ver weg van de urinevlekken, terwijl het glas dampende pis op mijn bureautje staat.

De dag erna komt Das Luder al vroeg thuis. Ik ben net klaar met de afwas, het staat nog in het afdruiprekje. Ze duikt de koelkast in voor een pak druivensap en reikt haar arm uit naar het afdruiprek. Mijn rechterhand klemt om een theedoek, de linker maakt heel even een schijnbeweging. Dan besluit ook de linkerhand dat het dan maar zo moet zijn. Ze slokt gretig haar sap weg.

“Und, wie gehts?”, vraag ik met een gulle lach, terwijl ik naar de aangekoekte geeloranje bodem van het glas kijk.

Op de hoek van de straat

Ik ben op zoek naar: een onbekend persoon, een stuk zwerfvuil en een architectonisch detail. Op iedere hoek van de straat liggen verhalen, moet docente Anne-Wil Petterson gedacht hebben. Ik moet eerlijk bekennen, ik zag niet meteen de schoonheid van het gele vaatdoekje, dat ogenschijnlijk toevallig op de bagagedrager van een fiets terechtgekomen was. Maar wie uitsluit dat er een bijzondere geschiedenis achter schuilgaat ziet die schoonheid ook onmogelijk.

Misschien heeft een contactarme man die luistert naar de naam Josje dat doekje gisteren vakkundig achter op zijn fiets gespannen, het was toen het nog zo geel als een citroen en zo zacht als een opgeschud dekbed. Heeft hij misschien de openingen tussen de spijltjes willen dichten, als een soort mini trampoline met extra veerkracht en vezels om in te verdwalen? Hij zou naar het Oosterpark gefietst kunnen hebben. Daar, aan het oversteekbruggetje bij de grote plas had hij moeder eend en haar pasgeboren kroost opgewacht. Hij zou het laatste eendje in de rij op het beslissende moment, ‘The Decisive Moment’ (wanneer moeder eend bij het oversteken van het bruggetje haar kop van links naar rechts beweegt) opgepakt hebben en als een dief in de nacht het park uit verdwenen zijn. Het eendje in de gele trampoline en Josje. Thuis had hij alvast een nestje voor het diertje gemaakt. Het eendje zou hij elf noemen, refererend aan de positie in de rij, en elf zou telkens terugvliegen naar Josje.


'Gewapend met een notitieblok speur ik de Albert Heijn af'
Maar ik zie Josje niet en ook niemand die aan mijn verbeelding van de schuchtere dierenvriend kan voldoen. Gewapend met een notitieblok speur ik de Albert Heijn af naar potentiële hoofdpersonages in mijn verhaal. Rookworsten, ansjovis en ingeblikte tonijn in de rug, ogen op scherp. Ik noteer: vrouw, boblijn, bordeauxrood geverfd haar. Houdt van sinaasappels en kaasfondue. Ze loopt naar het tijdschriftenrek. Vurig hoop ik dat haar keuze valt op een vunzig blaadje. Ze gaat toch maar voor de tv-gids. Niet eens een boeketromannetje voor bij de kaasfondue. Ik zet een streep door mijn aantekeningen en verlaat teleurgesteld de supermarkt.

Een donker meisje met ingevlochten haar en een rugtasje met een burberry-achtig patroon bepaalt mijn zicht. Ze draagt haar boodschappentas samen met een vrouw die praat met een Jordanees accent en een kapsel heeft dat associaties oproept met een dood struikgewas. Op de hoek van de staat de fiets van daarnet nog.

“Bennik toch nog vergeten van die viese gele doekkies te kopen, Kesha.” Mijn hart maakt een sprongetje. De Jordanese en Josje. Josje voor wie het doekje het begin van een leven met zijn soulmate betekende. En de Jordanese die de doekjes gebruikt om Josje’s kamer drie keer per week halfslachtig te poetsen waarna ze vervloekte krengen in de prullenbak smijt. Misschien kan ik haar struikgewas met al zijn complexe constructies dan als architectonisch detail inzetten.

maandag 8 februari 2010

Schrijven is schrappen

Anne-Wil Petterson ziet eruit als een draconische schooljuffrouw. Ze zit in de schoolbank alsof iemand een latje langs haar rug houdt. Ze heeft een A5 schrijfblokje voor zich liggen en met beiden handen houdt ze een pen vast. Ze draagt een donkerblauw wollen vest en platte zwarte schoentjes, die precies evenredig zij aan zij staan.

Ik zit nog maar amper, als ze de onrustbarende mededelingen uitspreekt.
'Telefoons uit en in de tas graag. En wie de drang voelt met zijn of haar buurvrouw te overleggen wordt vriendelijk verzocht elders in het gebouw plaats te nemen.’ Dan bedenkt docente Anne-Wil Petterson dat het raam achter mij open moet staan. Niets mag ons concentratievermogen belemmeren. ‘Heeft iemand hier problemen mee?’Ze scant indringend onze gezichten.Ik voel een rilling over mijn rug en terwijl ik naar de overeind staande haartjes op mijn arm kijk, schud ik ontkennend mijn hoofd.

Persoonlijke bronnen verkennen. Daar gaat het Petterson om. De eerste opdracht is meteen een schot in de roos. Ze wil dat de studenten tot in de finesses beschrijven hoe zij een bepaalde maaltijd ervoeren toen zij een jaar of zeven, acht waren en thuis woonden. Dit is per definitie al erg persoonlijk, want niet ieder kind is thuis opgegroeid.

‘Laat nooit iets weg omdat je niet wilt dat een ander het leest’, drukt Petterson ons op het hart. ‘Je mag er wel voor kiezen om je verhaal niet voor te lezen. Maar nooit andersom.’Haar belerende toon krijgt prompt een nieuwe lading. Ik voel mij beschermd, alsof zij met een metalen schild voor mij gaat staan als iemand vraagt: ‘Hoe was jouw jeugd?’ De straffe wind in mijn rug tempert mijn abrupt opzette hoofdpijn. Ik koester de afwezigheid van mijn mobiele verleidingen en de geïsoleerdheid. Niemand die op mijn blaadje meekijkt en als een onzekere tienjarige vist naar mijn verhaaltje.

Ik denk aan Hugo Borst, Jan Wolkers en Joost Zwagerman. Aan hoe ik benijd dat zij zo onbesuisd openhartig kunnen zijn. Een bevrijdend gevoel neemt mijn pen over en ik doe uitvoerig uit de doeken hoe ik die specifieke maaltijd: aardappelen met spinazie en een kotelet, ervoer. We lezen allemaal ons verhaal voor. Als ik aan de beurt ben voel ik een brok in mijn keel ter grootte van een appel. Kortademig lees ik mijn verhaal voor. Stiekem laat ik toch het een en ander weg. Schrijven is ten slotte schrappen.