Posts tonen met het label kort verhaal. Alle posts tonen
Posts tonen met het label kort verhaal. Alle posts tonen

donderdag 7 april 2011

maandag 28 maart 2011

Volle maan


De flats op Groeneveen hadden nog die honinggraatstructuur die kenmerkend voor de hele wijk was in de zeventiger jaren. Ze keek uit op een parkeerplaats die even breed was als de flat en zo ver reikte dat ze de auto's achteraan niet van elkaar kon onderscheiden. Er lag maar een smalle strook schaduw voor de flat, de late augustuszon had vrij spel op de metalen autodaken. Als ze haar ogen een beetje dichtkneep en over het balkon leunde kon ze station Ganzehoef zien. Ze wist, dat als de metro daar binnenreed, het nog zeven minuten duurde voor Ray of een vriendin of haar zus of wie dan ook de tocht naar de flat had afgelegd. Hoewel het in Rays geval ook langer kon duren, hij kende de jongen uit de buurt en moest soms nog 'dingen regelen'.

Vandaag had hij wel erg lang over de zeven minuten durende voettocht gedaan. Ze had de metro aan zien komen en vervolgens had ze zeker zeven sigaretten gerookt voordat de intercom blijk van zijn aanwezigheid gaf.

Hij lag op de bank en keek tv. Zynnia tikte met haar joint op de balkonreling en nam vervolgens nog een diepe hijs. Ze draaide zich om op het krukje en zag dat hij overeind was gekomen en met de afstandbediening speelde. Hij hield het in zijn rechterhand, liet het door zijn vingers glijden en ving het steeds precies op het moment dat het zou gaan vallen op.
“Wil je iets eten?”, vroeg Zynnia.
“Ik heb dorst”, zei Ray.
“Maar wil je ook iets te eten of niet?”
“Doe maar.”
“Ja, doe maar. Wat moet ik maken dan in godsnaam? Taco's, dat lust je toch? Ik heb nog over van gisteren.”
“Varkensvlees of rund?”
“Weet ik veel, wat maakt het uit?” Zynnia haalde haar schouders op.
“Ik lust geen varkensvlees.”
“Sinds wanneer?” , vroeg Zynnia verontwaardigd en luid, alsof ze hem niet serieus nam.
“Varkens zijn vieze beesten.”
 Zynnia liep naar de open keuken. Ze liep door het kraaltjesgordijn in de deuropening, zonder het eerst aan de kant te schuiven waardoor het in haar in het gezicht sloeg als tegenwind. Het zoomen van de magnetron op de achtergrond en het rinkelen van de kraaltjes vormden 80 seconden lang een eenzaam concert op negen hoog.
“Whatever, Ray, zei Zynnia toen vanuit de keuken. “Je eet het maar, of je eet het niet.”

Zynnia gaf Ray een theedoek en het bord opgewarmde taco's. Ze maakte de salontafel aan zijn kant vrij door de stapel dvd's en post te verschuiven en zette er een blikje gele Fernandes naast. Ze pakte de reclamefolders van de salontafel en ging op de andere bank zitten. Gedachteloos nam Zynnia ze door en legde ze daarna weg. Toen nam ze deze nog eens door, gooide de folders zonder goede aanbiedingen op de grond en legde de rest naast zich neer.
Ze had steeds meer moeite om iets tegen Ray te zeggen. Het leek wel alsof er een muur tussen hen ingemetseld werd, een muur die steeds hoger werd en haar dwong met hem te praten, als een tijdbom.

Ray zette het bord op de salontafel en veegde zijn handen af aan zijn spijkerbroek.

De stilte die volgde was eigenlijk geen stilte; de buurvrouw praatte liefkozend tegen haar kat vanaf haar balkon, de koelkast gromde van ouderdom, Mtv Raw kondigde een nieuwe videoclip aan, de ventilator zoemde en speelde met het kraaltjesgordijn. Toch had het nog nooit zo stil geleken.

“Dit nummer”, Zynnia wees naar de tv. “Weet je waar het over gaat?”
Ray was gaan liggen, zijn hoofd rustte op een kussen en hij keek uitdrukkingsloos naar het scherm.
Zynnia wachtte zijn antwoord niet af. “Hij schrijft een brief naar zijn ongeboren kind, omdat zijn meisje een miskraam heeft gehad. Fucking erg lijkt me dat. Weet je hoe groot de kans is dat je een miskraam krijgt als je een..”
“Kom niet met die domme praatjes bij me aanzetten, hoor je?” Rays ogen werden groot.
Zynnia krulde haar benen op en trok een fleecedekentje over zich heen.
“Hij rapt over zijn ongeboren kind omdat hij spijt heeft over dingen die hij heeft gedaan, snap je? Zijn eigen moeder trapte hem de deur uit en hij heeft alles zelf moeten doen. Daarom zegt hij 'als iets met me gebeurt is dit de brief aan mijn ongeboren kind', Ray maakte wilde handgebaren en praatte hard, alsof hij zelf de jongen uit het nummer was.

Can I believe in my own fate
Will I raise my kids in the right, or the wrong way?
Dear mama I'm a man now
I wanna make it on my own, not a handout
Make way for a whirlwind prophesized
I wanna go in peace.. when I gotta die
On these cold streets, ain't no love, no mercy, and no friends
In case you never see my face again
To my unborn child

“Het is het lot. Je gelooft toch in God, Ray?” Het was een retorische vraag. Zynnia koesterde een wens, in het begin was het een wens, ze had het voor het eerst gevoeld toen ze een jaar of twaalf was en had zich in haar genesteld. De afgelopen jaren was die wens uitgegroeid tot een hardgrondig verlangen. Het verlangen om iets voor zichzelf te hebben. Iets dat haar definieerde, iemand die van haar zou houden en haar niet zou verlaten.

“God gaat je luiers niet betalen.” Ray zat met zijn hoofd tussen zijn knieën en zijn handen om zijn hoofd gevouwen.
Zynnia sprong op van de bank en ging in de deuropening naar de gang staan, haar handen op haar buik.
“Ik hou het.”
Ray liep naar haar toe, pakte met zijn hand haar arm vast en duwde haar ruw opzij. Hij liep naar de voordeur.
“Niet gaan Ray, ik kan het niet alleen.”
Hij draaide zich om. “Als je geen miskraam wilt, laat je me nu gaan.”
Zynnia zag de tatoeage in zijn nek. Er stond 'hustler'. De deur sloeg zo hard dicht dat hij niet  meteen in het slot viel. Ze drukte hem voorzichtig dicht en zakte door haar knieën. Zo bleef ze zitten, zo lang totdat het buiten donker werd en ze door het melkglas van de voordeur de volle maan tot wasdom zag komen.

dinsdag 26 oktober 2010

De methode van Ton

23.30. Ton maakt zich op om naar bed te gaan. Hij staat voor de wasbak, precies in het midden. In zijn rechterhand de roterende Oral B elektrische tandenborstel met speciale AV-A vormige haren. In zijn linker een zacht geïmpregneerd washandje. De heen-en-weer oscillatiebewegingen van de tandenborstel voltrekken zich synchroon met die van het washandje. 23.34 Ton strekt zijn rechterarm uit. De oplader van de tandenborstel staat precies op de plek tot waar zijn arm reikt. Moeiteloos valt de borstel in het oplaadpinnetje. Ondertussen stapt hij met zijn rechtervoet op het pedaal van het prullenbakje en gooit het washandje in een dusdanige boog dat het de binnenwanden van de emmer zo veel mogelijk ontziet.
Lizzy ligt inmiddels al in lepeltje-houding in bed.
“Blijf zo maar liggen”, fluistert Ton in haar oor. Hij drukt zich tegen haar aan en zoals iedere nacht protesteert ze niet. Daarom, en omdat ze de eerste vrouw in zijn leven is die niet zeurt over zijn gewoontes, houdt hij zoveel van haar. Een emotie die hij durft toe te laten sinds zij in zijn leven is. Sinds zij bewezen heeft dat ook haar leven zich enkel en alleen afspeelt rondom hem. Geen kind, ex-vriend of baan die een wig tussen hen kan drijven. Terwijl hij zijn stijfgeworden lul in haar wringt scheurt hij rustig, en precies de scheurrand volgend, een wegwerpvaatdoekje van de wegwerpvaatdoekjesrol om de houder op hun nachtkastje, en schuift het fluks onder haar billen. Hij begraaft zijn hoofd in haar weelderige bos blonde krullen, die altijd ruiken naar zijn favoriete vrouwenshampoo. Vier minuten later, waarvan hij een minuut niet, en drie minuten wel nadenkt over de vraag hoe hij het doekje zodadelijk nog efficiënter kan opvouwen, rolt hij Lizzy een beetje van zich af en vouwt het wegwerpvaatdoekje op. Linkerpunt op de rechter, dan van boven naar onder en nog een keer dubbel. En hij mikt als een volleerd basketballer op het prullenbakje in de hoek, die hij nu het donker is niet ziet maar niettemin weet hij dat het opgevouwen goedje nu bovenop de andere opgevouwen goedjes beland is.

De dorpsbewoners zijn inmiddels gewend aan Lizzy. Soms zit ze urenlang achter het raam dat beplakt is met zo een semi-verduisterend stickervel, maar waar haar perfecte verschijning niettemin doorheen schemert. Haar immer gestifte lippen, van het volume dat geregeld in echtheid betwijfeld wordt door de vrouwen in Natasja's schoonheidssalon. Haar puntige tieten en die ranke schouders: Lizzy is het opgesloten onderwerp van de fantasie van de bakker, de accountant op de hoek en van de barman en zijn stamgasten. Maar Lizzy doet nooit een stap buiten de deur, geduldig wacht ze elke dag van negen tot kwart over zes tot Ton haar komt verzorgen. Zonder hem is ze niet meer dan een kasplantje.

Ton kijkt op zijn digitale duikershorloge. Hij haalt een brillendoekje over zijn glazen en kijkt nog eens. 17.45. Nog even en dan kan hij weer naar Lizzy. De waas die de laatste tijd over haar ogen ligt verraadt dat ze niet al te lang meer deel zal uitmaken van zijn leven. Maar hij wil het afscheid zo lang mogelijk uitstellen. Hij kan zich geen leven meer zonder haar voorstellen. De eenzaamheid, de lege plek in zijn bed. Drie jaar geleden, toen hij voor het eerst met haar kennis maakte op het internet, was hij meteen verkocht. En nog steeds is zij zijn kalme middelpunt in dit universum van klunzige non-anticipators en geilboze impulsjagers. Ton kijkt weer op zijn horloge. 17.46. Heeft hij een minuut staan dagdromen? Snel herpakt hij zich, enigszins trots op het feit dat hij blijkbaar niet meer hoeft na te denken bij zijn handelingen. De grootte van zijn pas, de druk van de straal, de boog die zijn arm maakt: ze lijken wel voorgeprogrammeerd. Moeiteloos spuit hij het afval op straat bij elkaar, met de behendigheid van een sproeier die je 's zomers wel eens ziet in grote tuinen. Als Ton in zijn auto zit is het, zoals altijd als hij op huis aan gaat, precies 18.00. Terwijl hij uit het parkeervak rijdt kijkt hij even in het spiegeltje op zijn dashboard, dat hij daar bevestigde zodat hij niet meer over zijn schouder in de dode hoek hoeft te kijken. Op de plek waar zijn handen het stuur omklemmen zitten twee stresskussentjes.

“Lizzy, boterbloempje van me, ik ben thui-huisss.”
Ze ligt in bed, verstomd als een fossiel in een kolkende zee van dekbed.
“Mag ik bij je komen liggen?” Ton slaat het dekbed van haar af. Dan schrikt hij terug.
Een witgele vlek, zeker zo groot als een koffiefilter, besmeurt de plek waar Lizzy vannacht gelegen heeft. Hij inspecteert Lizzy, terwijl hij vanbinnen al begint te koken van woede waardoor zijn vingers beginnen te trillen en hij zelfs de vlek raakt met zijn knie.
Ik heb niks meer aan haar, besluit hij en hij hurkt naast zijn bed. Dan trekt hij de kist met daarin het benodigde materiaal, wat hij daar al een tijdje geleden heeft gelegd toen hij merkte dat het bergafwaarts ging met haar. Hij rolt haar in de kist en slaat ferm de twintig spijkers, met daar tussenin steeds tien centimeter ruimte, in het hout. Uit zijn nachtkastje pakt hij een zwarte stift en hij schrijft in grote letters op de kist:

Bill's real dolls factory –repair service

Beheerst trekt hij het flanellen hoeslaken van zijn bed, vouwt de punten op elkaar en gooit 'm in de wasmand. Raak.


Het verhaal is gebaseerd op de logline uit de film The Discipline of DE van Gus van Sant. Ik kreeg alleen deze zin mee en mocht de film niet zien:

“Do Easy is het perfectioneren van iedere beweging om een uiterste vorm van efficiency te bereiken. Zo ver dat zelfs niets doen efficient gemaakt wordt.”

maandag 8 maart 2010

In de huid gekerfd

Een zware wolk krijgt gestalte en barst snel weer uit in een kletterende stortbui.
Zijn favoriete gele poloshirt, waarop klein een Braziliaanse vlag is genaaid, schuurt als een natte spons tegen zijn borst. Schuilen doet hij niet, alleen zwakkelingen zoeken een vleugel. In het portier van het internetcafé staat een man met een glimmende huid vol putjes te roken. Normaliter zou hij de man begroeten in het Spaans en vriendelijk passeren. Maar niet nu. Als een roofdier concentreert hij zijn blik op een onbezette computer en raast langs de rokende man. De rokende man reageert fel omdat de man zo onvoorzichtig is en wijst met ingetrokken wenkbrauwen naar de verse brandplek op zijn mouw.

De dampende hitte veroorzaakt een mistige gloed in het internetcafé. De ventilatoren zijn geel uitgeslagen en op hun bladen circuleren stofdeeltjes in plaats van lucht. Hij gaat zitten en slaat zijn reisagenda open. Op de eerste bladzijde schreef zijn zoon in duidelijke blokletters de stappen die hij moest doorlopen om zijn e-mails te lezen. Naast hem typt een jong meisje zo snel dat het lijkt alsof er een muis in een stuk hout knaagt. Drie keer voert hij de gegevens verkeerd in. Hij verliest zichzelf nu al, begint in het Nederlands te vloeken met een hoge stem, alsof hij ieder moment in tranen uit kan barsten. De kakikleurige pet, waar hij zijn vrouw een lap stof aan liet naaien om zijn nek tegen de zon te beschermen, belandt op de vloer. Het meisje naast hem beantwoordt zijn roep om hulp en druipt daarna geschrokken af naar haar eigen computer.

Hij kijkt naar het scherm. Langzaam voelt hij een akelig, loeiwarm gevoel door zijn lichaam stromen. Het komt vanuit zijn benen en barst in zijn bovenrug uit als een spugende vulkaan. Met harde stoten schieten duizelig makende speren naar zijn hoofd. Hij voelt zijn ogen hol worden, alsof het zwart dat hij ziet het licht aan zijn zicht ontneemt. Nu sluit hij een paar tellen zijn ogen en gaat zitten. Met veel moeite kan hij zijn handen stil houden en de muis coördineren. De brief van zijn zoon is een verontschuldiging, een ontboezeming, een aaneenschakeling van excuses. Zijn vrouw zette er ook een paar regeltjes onder. Ze produceert die zinnetjes als een machine. Hij weet wel dat ze dat heeft zitten typen als een kind met strafwerk. Maar hoe kan hij ook meer van hen verwachten? Zien zij dat de postzegels op de kaarten uit Morelia, San Miguel de Allende en nu Taxco, de bezegeling zijn van onvoorwaardelijke liefde? Uren had hij gezocht naar het volmaakte kettinkje op de zilvermarkt. Zijn vrouw zou er haar spiegelbeeld in kunnen zien. Als zij het door haar vingers zou laten glijden zou ze geloven dat het fluweel was in plaats van zilver.

Hij beantwoordt de mail niet en smijt de muis met een scherpe knal tegen het afgebladderde gele bureautje. Op het toilet haalt hij een briefje van twintig Peso uit zijn heuptasje dat hij onder zijn kleren draagt, op de huid, met een extra veiligheidsspeld over de sluiting. Hij rekent af en verlaat het internetcafé.

Het huisje dat hij met Maria huurt, gaat gehuld achter een zweem van wit. Taxco heeft iets maagdelijks, als een tabula rasa, onvervalst. Waar je het dorp ook binnenkomt, je kijkt altijd op naar de zilverwinkeltjes die zich aan de steile straatjes onttrekken. Buiten gehangen was overdekt de achteromsteegjes en dient
als een paraplu voor de marktvrouwtjes. Die dragen hun pasgeboren kinderen in felgekleurde doeken om hun schouder en middel, terwijl zij met kopers onderhandelen over prijzen voor zilverwaren, stoffen en souvenirs.

Hij baant zich een weg door de steegjes, en voelt dat hij licht in zijn hoofd wordt door de snerpende geluiden van onderhandelende mensen, karren die in- en uitgeladen worden en huilende baby’s. Het was Maria die hem drie weken geleden uit het web bevrijdde waar hij als een spin in vast was komen te zitten. De eenzaamheid, de angstaanvallen, de visioenen.

Waar hij normaal gesproken rechts afsloeg, loopt hij nu rechtdoor richting een belhuis. Hij heeft het wisselgeld van net nog in zijn zak zitten. Zijn klamme hand ruikt naar roest en regen. In het belhuis staan hokjes vol reisreclame en beltarieven doods zij aan zij. De drukgebarende man achter de toonbank wijst hem een hokje aan.De telefoon wordt beantwoord door zijn vrouw.
‘Met mij’.
‘Marten, ben jij dat?’
‘Ja.’
‘Ik heb mij zoveel zorgen gemaakt, waar ben je?’

De man begint te tranen. Al die weken had hij zich ingebeeld dat zijn vrouw en zoon niet meer van hem hielden. Langzaam was hij in een andere wereld terecht gekomen. Een wereld die zich aan hem openbaarde nadat hij een vrouw ontmoette die oprecht was, geïnteresseerd.

‘Ik kom naar huis.’
‘Ben je weer depressief Marten, waarom belde je niet eerder?’
‘Ik weet het niet, ik ben in de war. Ik dacht dat jullie niet meer van mij hielden. Steeds kreeg ik geen antwoord op mijn mails, of merkte ik dat jullie ze nauwelijks lazen. Het is jouw schuld dat ik me zo voel, Netty!’
‘Wat heb je gedaan Marten?’

Hij vertelt met schokken en verwijtend dat Maria hem gered heeft van zijn ondergang. Dat hij haar meegenomen heeft naar dit toverachtige stadje. Dat hij in haar zijn vrouw ziet, zoals zij was toen hij haar net ontmoette. De man voelt zijn hart krijsen. Hij kijkt naar de tatoeage op zijn onderarm. In groene inkt liet hij Maria in zijn huid kerven, vereeuwigen. Zijn vrouw reageert koel.
‘Marten, ik wil dat je naar huis komt.’
De man heeft geen enkel wapen meer voorhanden, hij voelt zich als een uitgeputte sprinter na de laatste Ronde. Hij huilt en bekent spijt, zo bevreesd als hij is dat zijn vrouw hem nu zal verlaten. Zijn vrouw gooit de hoorn op de haak.

Met gemengde gevoelens loopt hij richting het huisje, waar Maria op hem wacht. Hij voelt woede, maar ook berusting. De regen maakt van de smalle straatjes kleine rivieren. Hij kabbelt voort op de steile wegen met meer moeite dan voorheen. Het telefoontje met zijn vrouw scheurde hem onverhoeds uit een roes. Hoe kon hij hierin verzeild geraakt zijn? Wie is Maria eigenlijk? Misschien is zij er wel op uit om hem ziek te maken. Misschien had ze hem al ziek gemaakt. Terwijl het geluid van de kerktoren die twaalf maal slaat, de schoolkinderen giechelend voorbij daveren en de geur van verschroeide kranten elkaar kruisen, neemt de man een radicaal besluit. Hij ontdoet het Zwitserse zakmes van zijn broekslus. Zonder adempauze zet hij het mes in zijn arm en snijdt, als een geoefend jager, de tatoeage uit zijn huid.