Een zware wolk krijgt gestalte en barst snel weer uit in een kletterende stortbui.
Zijn favoriete gele poloshirt, waarop klein een Braziliaanse vlag is genaaid, schuurt als een natte spons tegen zijn borst. Schuilen doet hij niet, alleen zwakkelingen zoeken een vleugel. In het portier van het internetcafé staat een man met een glimmende huid vol putjes te roken. Normaliter zou hij de man begroeten in het Spaans en vriendelijk passeren. Maar niet nu. Als een roofdier concentreert hij zijn blik op een onbezette computer en raast langs de rokende man. De rokende man reageert fel omdat de man zo onvoorzichtig is en wijst met ingetrokken wenkbrauwen naar de verse brandplek op zijn mouw.
De dampende hitte veroorzaakt een mistige gloed in het internetcafé. De ventilatoren zijn geel uitgeslagen en op hun bladen circuleren stofdeeltjes in plaats van lucht. Hij gaat zitten en slaat zijn reisagenda open. Op de eerste bladzijde schreef zijn zoon in duidelijke blokletters de stappen die hij moest doorlopen om zijn e-mails te lezen. Naast hem typt een jong meisje zo snel dat het lijkt alsof er een muis in een stuk hout knaagt. Drie keer voert hij de gegevens verkeerd in. Hij verliest zichzelf nu al, begint in het Nederlands te vloeken met een hoge stem, alsof hij ieder moment in tranen uit kan barsten. De kakikleurige pet, waar hij zijn vrouw een lap stof aan liet naaien om zijn nek tegen de zon te beschermen, belandt op de vloer. Het meisje naast hem beantwoordt zijn roep om hulp en druipt daarna geschrokken af naar haar eigen computer.
Hij kijkt naar het scherm. Langzaam voelt hij een akelig, loeiwarm gevoel door zijn lichaam stromen. Het komt vanuit zijn benen en barst in zijn bovenrug uit als een spugende vulkaan. Met harde stoten schieten duizelig makende speren naar zijn hoofd. Hij voelt zijn ogen hol worden, alsof het zwart dat hij ziet het licht aan zijn zicht ontneemt. Nu sluit hij een paar tellen zijn ogen en gaat zitten. Met veel moeite kan hij zijn handen stil houden en de muis coördineren. De brief van zijn zoon is een verontschuldiging, een ontboezeming, een aaneenschakeling van excuses. Zijn vrouw zette er ook een paar regeltjes onder. Ze produceert die zinnetjes als een machine. Hij weet wel dat ze dat heeft zitten typen als een kind met strafwerk. Maar hoe kan hij ook meer van hen verwachten? Zien zij dat de postzegels op de kaarten uit Morelia, San Miguel de Allende en nu Taxco, de bezegeling zijn van onvoorwaardelijke liefde? Uren had hij gezocht naar het volmaakte kettinkje op de zilvermarkt. Zijn vrouw zou er haar spiegelbeeld in kunnen zien. Als zij het door haar vingers zou laten glijden zou ze geloven dat het fluweel was in plaats van zilver.
Hij beantwoordt de mail niet en smijt de muis met een scherpe knal tegen het afgebladderde gele bureautje. Op het toilet haalt hij een briefje van twintig Peso uit zijn heuptasje dat hij onder zijn kleren draagt, op de huid, met een extra veiligheidsspeld over de sluiting. Hij rekent af en verlaat het internetcafé.
Het huisje dat hij met Maria huurt, gaat gehuld achter een zweem van wit. Taxco heeft iets maagdelijks, als een tabula rasa, onvervalst. Waar je het dorp ook binnenkomt, je kijkt altijd op naar de zilverwinkeltjes die zich aan de steile straatjes onttrekken. Buiten gehangen was overdekt de achteromsteegjes en dient
als een paraplu voor de marktvrouwtjes. Die dragen hun pasgeboren kinderen in felgekleurde doeken om hun schouder en middel, terwijl zij met kopers onderhandelen over prijzen voor zilverwaren, stoffen en souvenirs.
Hij baant zich een weg door de steegjes, en voelt dat hij licht in zijn hoofd wordt door de snerpende geluiden van onderhandelende mensen, karren die in- en uitgeladen worden en huilende baby’s. Het was Maria die hem drie weken geleden uit het web bevrijdde waar hij als een spin in vast was komen te zitten. De eenzaamheid, de angstaanvallen, de visioenen.
Waar hij normaal gesproken rechts afsloeg, loopt hij nu rechtdoor richting een belhuis. Hij heeft het wisselgeld van net nog in zijn zak zitten. Zijn klamme hand ruikt naar roest en regen. In het belhuis staan hokjes vol reisreclame en beltarieven doods zij aan zij. De drukgebarende man achter de toonbank wijst hem een hokje aan.De telefoon wordt beantwoord door zijn vrouw.
‘Met mij’.
‘Marten, ben jij dat?’
‘Ja.’
‘Ik heb mij zoveel zorgen gemaakt, waar ben je?’
De man begint te tranen. Al die weken had hij zich ingebeeld dat zijn vrouw en zoon niet meer van hem hielden. Langzaam was hij in een andere wereld terecht gekomen. Een wereld die zich aan hem openbaarde nadat hij een vrouw ontmoette die oprecht was, geïnteresseerd.
‘Ik kom naar huis.’
‘Ben je weer depressief Marten, waarom belde je niet eerder?’
‘Ik weet het niet, ik ben in de war. Ik dacht dat jullie niet meer van mij hielden. Steeds kreeg ik geen antwoord op mijn mails, of merkte ik dat jullie ze nauwelijks lazen. Het is jouw schuld dat ik me zo voel, Netty!’
‘Wat heb je gedaan Marten?’
Hij vertelt met schokken en verwijtend dat Maria hem gered heeft van zijn ondergang. Dat hij haar meegenomen heeft naar dit toverachtige stadje. Dat hij in haar zijn vrouw ziet, zoals zij was toen hij haar net ontmoette. De man voelt zijn hart krijsen. Hij kijkt naar de tatoeage op zijn onderarm. In groene inkt liet hij Maria in zijn huid kerven, vereeuwigen. Zijn vrouw reageert koel.
‘Marten, ik wil dat je naar huis komt.’
De man heeft geen enkel wapen meer voorhanden, hij voelt zich als een uitgeputte sprinter na de laatste Ronde. Hij huilt en bekent spijt, zo bevreesd als hij is dat zijn vrouw hem nu zal verlaten. Zijn vrouw gooit de hoorn op de haak.
Met gemengde gevoelens loopt hij richting het huisje, waar Maria op hem wacht. Hij voelt woede, maar ook berusting. De regen maakt van de smalle straatjes kleine rivieren. Hij kabbelt voort op de steile wegen met meer moeite dan voorheen. Het telefoontje met zijn vrouw scheurde hem onverhoeds uit een roes. Hoe kon hij hierin verzeild geraakt zijn? Wie is Maria eigenlijk? Misschien is zij er wel op uit om hem ziek te maken. Misschien had ze hem al ziek gemaakt. Terwijl het geluid van de kerktoren die twaalf maal slaat, de schoolkinderen giechelend voorbij daveren en de geur van verschroeide kranten elkaar kruisen, neemt de man een radicaal besluit. Hij ontdoet het Zwitserse zakmes van zijn broekslus. Zonder adempauze zet hij het mes in zijn arm en snijdt, als een geoefend jager, de tatoeage uit zijn huid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten