In zijn Pogingen tot Humor doet docent Tijl Rood uit de doeken hoe hij zijn vriendin in 116 seconden bezwangerde en dat hij de eikel na elk toiletbezoek even droog dept met wat wc-papier. In een van de werkopdrachten hekelt een student deze intieme uitspraken. Daar zit hij dan, in zijn vertrouwde felblauwe skinnyjeans, kortgekapte rossige haar en een sullig kopje espresso. Met het oog op de reƫle kans dat hij het in het vervolg uit zijn hoofd laat dit soort gevoeligheden tentoon te spreiden, besluit ook ik een brief aan Tijl te schrijven. Een ontboezeming van mijn eigen toiletescapades. Als een soort ode aan zijn openheid en het incasseren van de klappen van de valse student met een glimlach.
Woensdagnacht. Het is al na vieren. Door mijn aderen stromen wijn, bier en gore whisky. De stoffige, afgebladderde trappen kraken hard onder mijn pumps. Ik moet hoognodig mijn blaas legen. Mijn Duitse huisgenote, of ‘Das Luder’, heeft de tussendeur naar de badkamer en keuken weer eens van de binnenkant afgesloten. Omdat een slechte nachtrust van Das Luder een onmogelijke feeks maakt, besluit ik niet tegen de deur aan te trappen of haar hardop te vervloeken. Als ik nou gewoon probeer te slapen, kan ik het misschien wel inhouden. Maar in welke positie ik mij ook manoeuvreer, mijn blaas blijft kietelen. Hoe vaak ik mijn bekken ook intrek, geen blaasoefening is opgewassen tegen de zeurende drang om die straal ergens op te richten. Ik heb de keuze tussen een bloempot en een glas met een bodempje jus en drijvende schimmel. Die bloempot wordt vast een zooitje, dan moet die plant er weer uit, heb ik die aarde in mijn kamer rondslingeren. Ik hurk boven mijn bed, de onderkant van mijn nachtjapon tussen mijn tanden geklemd. De straal is ongecontroleerd en geel van de drank. Ik val in slaap aan de muurkant van mijn bed, ver weg van de urinevlekken, terwijl het glas dampende pis op mijn bureautje staat.
De dag erna komt Das Luder al vroeg thuis. Ik ben net klaar met de afwas, het staat nog in het afdruiprekje. Ze duikt de koelkast in voor een pak druivensap en reikt haar arm uit naar het afdruiprek. Mijn rechterhand klemt om een theedoek, de linker maakt heel even een schijnbeweging. Dan besluit ook de linkerhand dat het dan maar zo moet zijn. Ze slokt gretig haar sap weg.
“Und, wie gehts?”, vraag ik met een gulle lach, terwijl ik naar de aangekoekte geeloranje bodem van het glas kijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten