maandag 8 maart 2010

Een zee van rust

De straat waarin ik woon is een berging van ongewenste geluiden. De enkelglazige ramen in mijn kamer verlammen niets van al het geruis. Nog voor de kerkklok acht uur slaat word ik gewekt door het zeurende geluid van een veegmachine in de straat. Het klinkt alsof iemand naast mijn bed driftig staat te stofzuigen. Knipperend oranjekleurig licht doorkruist het gezoem en het orkestje blijft mij in zijn geheel net zo lang vergezellen totdat ik klaarwakker ben. En blijf. Want de verdieping boven mijn kamer wordt verbouwd. Geheel ongevraagd staat er een gele, ijzeren trap tegen mijn huis aangeplant. Werkmannen spreken in een soort morsetaal, ik hoor alleen hee- en hoo-tonen uitkomen boven het geluid van een brommende vrachtwagen en doffe klappen van stroken vloerbedekking en planken die een verdieping naar beneden gegooid worden.

Mijn buurtbewoners lozen hun afval, schijnbaar ongehinderd door de prominent aanwezige letters ‘restafval’, naar believen naast de container. Als ik thuis kom van werk zie ik sinaasappelschillen, beschimmeld brood, plastik frisdrankflessen, glazen potten met restjes erwten en wortelen, een babyzitje met opengereten stof waar vergeeld schuim uitsteekt, een lege ton wasmiddel en een Kruidvatkrantje. De weeïge geur van rot fruit gaat gepaard met het gorgonisch gekrijs van een kolonie meeuwen en reigers. Niet de minste meeuwen hoor. Ik verdenk die verdomde zilvermeeuwen er nog steeds van hun grote broers de Geelpoot-meeuwen zo nu en dan op te trommelen om mijn trottoir te bevolken. Met een blik die ergens tussen arrogantie en sulligheid zit, kijkt een meeuw mij aan terwijl hij een preistengel in zijn bek houdt. Om de vogel heen rinkelen blikjes in de richting van de glazen potten. Ik stoot mijn teen tegen de gele trap die tegen mijn huis staat.

Ik schuif de gordijnen in mijn kamer opzij en scan de straat: Achmet Sobucovalli u reparatie, mijn zorg; Bollywood filmverhuur; wasserette & belhuis; vishandel Gibraltar; Café de Zon. Dat Café is dag en nacht geopend. In de zomer zitten de stamgasten; een mix van blanke senioren en jonge Caribische vrouwen in badstof huispakken, buiten op campingbankjes.
Nu hangt een groepje jochies met ronkende scootertjes en zwarte jacks die gloren in het licht van de lantaarns voor de ingang. Een van hen loopt de wasserette annex belhuis in. Hij gaat geen wasje draaien. Misschien wil hij iemand bellen vanaf een buitenlijn. Links van de ingang, voor het raam waarboven een wit snackbarachtig bord hangt met een sticker van een zon erop en in blauwe letters Café de Zon staat, zie ik twee schimmen. De ene schim maakt handgebaren naar de andere schim, die zijn handen balt en in een provocerende houding gaat staan. Die wordt slechts beantwoord met woorden. Woorden in een taal die ik niet machtig ben, maar niettemin begrijp ik de betekenis. De woorden klinken niet zangerig, maar dreigend, afgestompt en ruw. Een derde schim komt het de Zon uitgestormd met een biertje in zijn hand en probeert de boel te sussen. Daar trekt het ruziënde stel niets van aan en zet het tieren onverminderd voort.

Ik klik het grijze doosje open en haal de geel met blauwe pluggen eruit. Met mijn duim en wijsvinger kneed ik er vorm in. Zo diep als ik kan prop ik de pluggen in mijn oren en het enige geluid wat ik nu nog hoor is het geluid dat ik vroeger hoorde als ik een schelp over mijn oor legde. Een zee van rust.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten