maandag 8 maart 2010

Hopeloos

Ik was al halverwege, voorbij Den-Bosch, toen hij sms-te. Hij was opeens ziek geworden.Of ik toch een andere keer kon komen. En het speet hem heel erg. Ik zat al anderhalf uur met knikkende knieën en een dikke brok in mijn keel van de spanning in een koude trein. Om zeven uur was ik opgestaan, mijn gezicht had ik flink opgemaakt, haren gestyled en een topje aangetrokken waarvan het label zei dat het lingerie was maar door mij niettemin als ultiem wapen der verleiding op dinsdagmiddag op de kast getrokken werd. Vastberaden om mijn treinreis naar Amsterdam voort te zetten sms-te ik terug dat ik al voorbij Utrecht was en dus echt niet meer terug kon naar Maastricht. Hij probeerde mij er nogmaals van te overtuigen dat ik maar beter een andere keer kon komen, maar ik had mijn zinnen al gezet om een dagje daten onder de wol.
De weg naar zijn appartement was een lijdensweg. Ik begon zo langzamerhand de neiging te krijgen mijzelf voor de kop te slaan. Amsterdam centraal was een doolhof op zich, de busreis uiterst ongemakkelijk door de buschauffeur die mij het ene na het andere oneerbare voorstel deed. Natuurlijk kon ik hem negeren en achterin de bus gaan zitten, maar hij liet mij gratis reizen en wist waar ik uit moest stappen. Ik stapte de bus uit met een gevoel alsof zojuist ontwaakte na een slechte one-night-stand. Met een kater. De straffe wind sloeg in mijn gezicht, ik kruiste velden over waaraan flatjes lagen die allemaal exact hetzelfde uitzagen.
In de lift van het derde complex toefte ik snel nog wat poeder op mijn jukbeenderen, en verwisselde ik mijn ballerina’s voor een paar torenhoge hakken. Mijn hart klopte zo snel dat ik niet wist of ik wel iets uit zou kunnen brengen als hij de deur zou openen. De melkglazen deur ging open en de schim erachter kreeg gestalte. Maar ik zag niks van de jongen die op wintersport mijn hart sneller liet kloppen. Hij was de beslissende factor in mijn doodgebloede relatie, hij maakt mij aan het lachen als er niets te lachen viel. Hij reageerde niet zoals in mijn gedachten. Hij tilde me niet op, draaide me niet in het rond en zoende me niet als nooit te voren.
“Kom binnen”, zei hij kortaf, en verdween de slaapkamer in. Daar rook het naar ongewassen sportsokken. Een uitklapbed stond middenin de kamer en een oranje met bruine deken bedekte hem tot onder zijn neus. Het geheel zag er mistroostig uit. Ik ging naast hem liggen, op mijn zij. Zo kon mijn decolleté hem toch onmogelijk ontgaan? Hij had er geen oog voor. Het enige dat hij kon uitbrengen was dat hij zich zo ontzettend slecht voelde. Ik probeerde een zoen te ontlokken. Mijn gezicht hing ik boven de zijne. De adem die toen uit zijn mond ontsnapte dreef mij onmiddellijk weg. Hij rook naar honger, kool en zure sinaasappelsap. Nu begon ik mij echt af te vragen hoe hopeloos ik was. Ik had er op aangedrongen om de date door te zetten, terwijl hij nog te ziek was om te praten. Toen zei hij opeens:
“Tot hoe laat blijf je, want mijn vriendin komt straks nog even wat fruit brengen”. Ik dacht even dat mijn gehoor mij in de steek liet. Hij keek me aan als een uil. Ik raapte mijn spullen bij elkaar en haastig verliet ik het appartement en hem. Voor altijd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten