vrijdag 12 november 2010

Erfenis van de beterweters

De geëmancipeerde burger is na decennialange strijd ontevreden over de uitkomst van het mondige burgerschap. Want nu het oude gezag verlamd is en niet alleen de media en commerciële organisaties maar ook politici als schoenenpoetsers aan onze voeten liggen weten we daar opeens geen raad meer mee.

Het oude gezag, dat zich kenmerkt door een bevoogende, zeer indirecte democratie begint in de 70-er jaren af te brokkelen. De kantiaanse opvatting dat de burger zelfstandigheid hoort na te streven en geen leiding van bovenaf moet dulden vormt de bakermat van de individualisering. De macht van de overheid moet controleerbaar zijn en aldus worden wetten als de Wet Openbaarheid van Bestuur in het leven geroepen. Burgers willen over alles wat zich ook maar in hun straat zou kunnen afspelen inspraak. Hen komen rechten toe, en in naam daarvan komen ze voor zichzelf op. Dat zorgt ook voor een nieuwe benadering van het strafrecht. Het systeem, amper bekomen van de transformatie van een abstract dogmatisch vergeldingsstelsel in een instrument dat de rechtspositie van de burger moet versterken, wordt opnieuw herijkt. De burger verlangt nu dat de overheid niet aleen zorgend, maar ook straffend optreedt, uit hoofde van haar zorgplicht veiligheid en orde te waarborgen. Over alles wordt gedebatteerd en het dialoog is het nieuwe politieke mantra. De verzorgingsstaat wordt ter discussie gesteld en de zuilen verdwijnen: ontwikkelingen die vragen om nieuwe politieke mechanismen en organisatievormen.

In de dertig jaar die volgen komen die niet tot stand. Die afwezigheid van een stabiel systeem zorgt ervoor dat de mondige burger steeds meer te zeggen heeft. De eerste generatie burgerparticipanten vanaf de jaren 70 emanciperen onder de kap van de verzorgingstaat. Zij kunnen hun eigen woonkamer inrichten maar hoeven niet om te kijken naar de gang van zaken achter het hek van hun achtertuin. Als naar het neo-liberale idee van de nachtwakerstaat dan alles geprivatiseerd is in de jaren 90, ontstaat het besef dat de overheid de bal der verantwoordelijkheid terugkaatst naar de burger. En die zit daar niet op te wachten. Hoogleraar Wijsbegeert Gijs van Oenen: “De zelfstandige burger is nu definitief de hoofdrol toebedacht, maar een script kan en mag er niet meer worden geschreven. Dus wat heeft hij eigenlijk te zeggen?” Zonder de overheid niet bijster veel. De burger is het jongetje in de klas dat zijn vinger opsteekt en niet meer weet wat hij wil zeggen zodra hij aan de beurt is. Maar toch is hij er van overtuigd dat het de overheids-organisaties zijn die falen. De maatschappelijke problemen zijn niet afgenomen nu veiligheid, onderwijs, financiële markten en immigratie is uitbesteed, maar daar had de overheid dan maar toezicht op moeten houden. Aan de burger heeft het niet gelegen, die is welvarend, de politiek zou dus eens naar hém moeten luisteren, in plaats van andersom.

Die falende overheid hebben wij echter zelf gecreeërd. Ze is het resultaat van onze inspraak.We zeggen dus eigenlijk dat we zelf gefaald hebben. En die boodschap hebben politici niet in de wind geslagen. Pim Fortuyn is de eerste die begrijpt dat het gat tussen burger en politici gedicht moet worden. Als hij in 2001 de politiek in gaat krijgt hij de massa moeiteloos op zijn hand. Hij is voelbaar en aanraakbaar voor iedereen en keert zich bovendien tegen de puinhoop in Den-Haag. Na Fortuyn probeert Rita Verdonk het nog maar tot aan Geert Wilders slaagt geen populist er nog zo goed in de afstand tot de kiezer te overbruggen. We willen geen machthebbers die het beter weten, maar volksvertegenwoordigers die naar ons luisteren, die onze wensen in beleid omzetten. Een skateboardende Balkenende, Jan Marijnissen op de bank bij Robert Jensen, op visite bij Wouter Bos, we zijn gaan inzien dat sinds de ingetreden intimiteit-op-afstand, de maatschappelijke problemen nog steeds niet verholpen zijn.

Maar nu? We accepteren geen betuttelende overheid meer. Wat we echter niet beseffen, is dat dat oude, falende gezag, in is wezen ons eigen gezag is, tot stand gekomen door die verwoede burgerparticipatie. En omdat we niet meer terug willen naar het linkse decennium waarin we niks te zeggen hadden zoeken we heil in de populisten die zich zo duidelijk tegen de staat keren en Den-Haag doen voorkomen als één groot boos monster, een onwrikbaar geheel. Überpopulist Wilders vertolkt de onvrede van de geëmancipeerde burger over de valse belofte van het mondige burgerschap.

Maar het gevaar dat Dick Pels in 2007 al schetste in Vijf jaar na Fortuyn wordt nu bewaarheid: de directheidswaan waarbij het volk als een 'mythische eenheid' wordt beschouwd, en de 'volksleider' zichzelf ook als de exclusieve belichaming ervan gaat zien. Alleen in deze constructie ziet de teleurgestelde burger nog een mogelijkheid tot heerschappij van het soevereine volk. Wilders maakt daar dankbaar gebruik van, legt nog eens extra de nadruk op de wil van die anderhalf miljoen Nederlanders: de wens van die eerste generatie liberalen voor een schone luier en het vergroten van de angst voor taken waar de staat verantwoordelijk voor is (immigratie, integratie). En dat alles op een bedje van gedoogsteun, want alleen zo kan hij de volkswil blijven vertegenwoordigen zonder die om te zetten in bestuurlijke daden en politieke verantwoordelijkheid.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten